Door het verrichten van passende arbeid in het kader van re-integratie is niet een nieuwe verplichting tot loondoorbetaling tijdens ziekte ontstaan

Door het verrichten van passende arbeid in het kader van re-integratie is niet een nieuwe verplichting tot loondoorbetaling tijdens ziekte ontstaan

Een werkneemster die na de toekenning van een WGA-uitkering in 2013 aangepaste arbeid ging verrichten en in 2018 uitviel voor die aangepaste arbeid, had niet opnieuw recht op loondoorbetaling tijdens ziekte, omdat de aard en omvang van de aangepaste arbeid onvoldoende vaststond.

Bij een taxibedrijf werkt een werkneemster als chauffeur gedurende 32 uur per week. In 2011 valt zij ziek uit voor haar werk en in 2013 wordt aan haar een WGA-uitkering toegekend wegens gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Na toekenning van de WGA-uitkering gaat de werkneemster 20 uur per week werken met beperkingen voor het soort ritten dat zij kan uitvoeren. In de periode tot mei 2018 is de werkneemster negen maal gedurende kortere of langere periodes volledig arbeidsongeschikt geweest. Op grond van de “no-riskpolis” had zij in die periodes recht op een Ziektewetuitkering, die het taxibedrijf aan haar doorbetaalde. Aanvankelijk betaalde het taxibedrijf 100% van het loon bij ziekte door, later 70% van het loon. Als de werkneemster op 10 april 2018 opnieuw ziek uitvalt, wordt de Ziektewetuitkering vanaf 1 mei 2018 door het UWV rechtstreeks aan de werkneemster uitbetaald. Bij beslissing van 6 maart 2020 stelt het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van de werkneemster met ingang van 21 februari 2018 vast op 80-100%. De hoogte van de WGA-uitkering wordt naar aanleiding daarvan per 1 mei 2018 aangepast. Op grond van de CAO voor het Taxivervoer vordert de werkneemster dat de werkgever vanaf 21 februari 2018 gedurende 104 weken het verschil tussen het loon en de ontvangen Ziektewetuitkering doorbetaalt.
Als de kantonrechter de vordering van de werkneemster afwijst en de werkneemster hoger beroep instelt, moet het gerechtshof over de zaak oordelen. De vraag is dan of voor de werkgever een nieuwe verplichting tot doorbetaling van loon tijdens ziekte is ontstaan, nadat eerst al van 2011 tot 2013 gedurende 104 weken loon tijdens ziekte is betaald. Dat is het geval als de werkneemster er op mocht vertrouwen dat de arbeid die de werkneemster daarna is gaan verrichten, is gaan gelden als (nieuwe) bedongen arbeid. Volgens het hof is dat het geval als een situatie is ontstaan waarin de werkneemster gedurende een niet te korte periode arbeid heeft verricht, waarvan de aard en omvang tussen partijen niet ter discussie staat. Daarvan is volgens het hof geen sprake. De arbeidsovereenkomst was nooit aangepast en het hof kent onvoldoende betekenis toe aan het feit dat op de loonstrook is vermeld dat de werkneemster 20 uur per week zou werken. Het hof hecht wel betekenis aan het feit dat de verzekeringsarts van het UWV in 2013 oordeelde dat herstel in de toekomst mogelijk werd geacht en aan het feit dat de bedrijfsarts in 2016 de beperkingen voor de werkneemster opnieuw vaststelde met het advies die jaarlijks te evalueren. Het hof acht ook nog van belang dat de werkgever verplicht was om passende arbeid aan te bieden. Het voldoen aan die verplichting betekent niet dat de bedongen arbeid is aangepast. Omdat de aard en omvang van de werkzaamheden onvoldoende vast stond zijn de aangepaste werkzaamheden volgens het hof niet de bedongen arbeid geworden. Daarmee is van een nieuwe loondoorbetalingsverplichting tijdens ziekte geen sprake. De vordering van de werkneemster wordt daarom afgewezen.

bron : https://www.vanzijl-advocaten.nl/juridische-producten/arbeidsrecht-actueel/door-het-verrichten-van-passende-arbeid-in-het-kader-van-re-integratie-is-niet-een-nieuwe-verplichting-tot-loondoorbetaling-tijdens-ziekte-ontstaan.php

265 Reactie's